3. Als hij beter zijn best (hulpwerkwoord) (doen), (hulpwerkwoord) hij die prijs zeker (winnen).
5. Toen mijn broertje 16 was, (hulpwerkwoord) hij een keer alcohol (drinken).
6. Het (hulpwerkwoord) slim (zijn), als hij het boek (hulpwerkwoord) (lezen) voor het examen.
8. Diego (hulpwerkwoord) al meerdere keren (zwemmen), voordat hij deelnam aan wedstrijd.
9. Nadat hij eindelijk rust (hulpwerkwoord) (nemen), moest hij heel hard werken.
10. Diego (hulpwerkwoord) al eerder in Amsterdam (zijn) voordat hij er ging wonen.