Oefening 1. Verander de zinnen van directe rede naar indirecte rede.

1. Melinda denkt:”Het gaat heel goed met mijn kind.”

2. Diego zegt:” Het leven in Mexico was leuk.”

3. De minister zegt:”De economie zal niet snel herstellen.”

4. Diego en Melinda zeggen: ”We hebben een huis gekocht!”

5. Hij zegt: ”Ik heb het naar mijn zin gehad.”

6. Hij  zegt: ”Ik zal liever op kantoor gewerkt hebben.”

7. Melinda zegt: ”Ik ga toch thuis werken.”

8. De cursist zegt:”We hadden les in lokaal B.”

9. Het meisje zegt: ”Ik ben naar buiten geweest!”

10. De apotheker belt en zegt:”U kunt uw medicijnen morgen na 14.00 afhalen.”