Spreken 3 A2.2
Doelen Een student kan over verschillende steden praten. Een student kan een stad beschrijven. Een student kan vertellen hoe je naar een andere stad kunt komen. Een student weet hoe hij geen/niet moet gebruiken.
Doelen Een student kan over verschillende steden praten. Een student kan een stad beschrijven. Een student kan vertellen hoe je naar een andere stad kunt komen. Een student weet hoe hij geen/niet moet gebruiken.
Doelen: Een student kan over verschillende dieren praten. Een student kan over de verschillen tussen huisdieren en wilde dieren vertellen. Een student kan aanwijzende voornaamwoorden gebruiken.
Doelen: Een student kan over verschillende dieren praten. Een student kan over de verschillen tussen huisdieren en wilde dieren vertellen. Een student kan aanwijzende voornaamwoorden gebruiken.