Spreken 1 A2.1
Doelen Jezelf kunnen voorstellen. Kennismaken met een andere persoon. Persoonlijke voornaamwoorden kennen. Hulpwerkwoorden zijn / hebben kunnen gebruiken.
Doelen Jezelf kunnen voorstellen. Kennismaken met een andere persoon. Persoonlijke voornaamwoorden kennen. Hulpwerkwoorden zijn / hebben kunnen gebruiken.
Doelen Een student kan over verschillende woningen praten. Een student kan zijn woning beschrijven. Een student kan vertellen hoe hij zijn woning heeft gevonden. Een student kan bezittelijke voornaamwoorden gebruiken.
Doelen: Jezelf kunnen voorstellen. Kennismaken met een andere persoon. Persoonlijke voornaamwoorden kunnen gebruiken. Hulpwerkwoorden zijn / hebben kunnen gebruiken.