Spreken 3 (A2.1)
Doelen: Kunnen vertellen wanneer je iets doet. Kunnen vragen wanneer een andere persoon iets doet. Dagen van de week kennen. Een afspraak kunnen maken. Spellingsregels kennen.
Doelen: Kunnen vertellen wanneer je iets doet. Kunnen vragen wanneer een andere persoon iets doet. Dagen van de week kennen. Een afspraak kunnen maken. Spellingsregels kennen.
Doelen: Een student kan over verschillende plekken van Nederland vertellen. Een student kan vertellen over wat hij / zij wel en niet leuk vindt aan Nederland. Een student kan over zijn eigen land vertellen. Een student weet hoe hij / zij "men" moet gebruiken.
Doelen: Familieleden kennen Lidwoorden de / het / een kunnen gebruiken
Doelen: Klok kennen / kunnen vertellen hoe laat het is. Scheidbare werkwoorden & wederkerende voornaamwoorden kunnen gebruiken. Je weekplannen kunnen bespreken.
Doelen: Een student kan duidelijke antwoorden geven op de vragen over de tekst die hij heeft gelezen. Een student kan zijn mening geven over verschillende stellingen die te maken hebben met mensen. Een student kan vlot en helder reageren op de situaties uit het document. Een student kan conditionalis (1) goed gebruiken.
Doelen: Een student kan duidelijke antwoorden geven op de vragen over de tekst die hij heeft gelezen. Een student kan zijn mening geven over verschillende stellingen die te maken hebben met menselijk lichaam en geest. Een student kan vlot en helder reageren op de situaties uit het document. Een student kan de tegenwoordige tijd uitstekend […]
Doelen: Een student kan over verschillende plekken van Nederland vertellen. Een student kan vertellen over wat hij / zij wel en niet leuk vindt aan Nederland. Een student kan over zijn eigen land vertellen. Een student weet hoe hij / zij "men" moet gebruiken.
Doelen: Een student kan advies geven over een gezonde levensstijl. Een student kan zijn mening geven over stellingen met betrekking tot gezondheid. Een student kan zowel directe als indirecte rede uitstekend gebruiken.
Doelen: Klok kennen / kunnen vertellen hoe laat het is. Scheidbare werkwoorden & wederkerende voornaamwoorden kunnen gebruiken. Je weekplannen kunnen bespreken.
Doelen: Een student kan belangrijke feiten over de Nederlandse geschiedenis vertellen. Een student kan een paar belangrijke feiten over de geschiedenis van zijn / haar land vertellen. Een student weet hoe hij / zij het imperfectum moet gebruiken.
Doelen: Ingrediënten van een gerecht kunnen benoemen. Praten over het ontbijt, de lunch en het avondeten. Advies kunnen geven over een gezond dieet.
Doelen: Gezichtsdelen kennen. Lichaamsdelen kennen. Werkwoorden in de tegenwoordige tijd kunnen vervoegen.