Views Navigation

Event Views Navigation

Today

Spreken 1 (A2.2)

Doelen: Een student kan over verschillende woningen praten. Een student kan zijn woning beschrijven. Een student kan vertellen hoe hij / zij zijn / haar woning heeft gevonden. Een student kan bezittelijke voornaamwoorden gebruiken.

Spreken 1.1 (B2.1)

Doelen: Een student kan duidelijke antwoorden geven op de vragen over de tekst die hij heeft gelezen. Een student kan zijn mening geven over verschillende stellingen die te maken hebben met vakantie in Nederland. Een student kan vlot en helder reageren op de situaties uit het document. Een student kan betrekkelijk voornaamwoord uitstekend gebruiken.

Spreken 1 (A2.1)

Doelen: Jezelf kunnen voorstellen. Kennismaken met een andere persoon. Persoonlijke voornaamwoorden gebruiken. Hulpwerkwoorden zijn / hebben kunnen gebruiken.

Spreken 2 (A2.2)

Doelen: Een student kan beschrijven hoe die ergens naartoe moet komen. Een student kan verschillende voorzetsels gebruiken.

Spreken 2 (A1)

Doelen: De cijfers / getallen tot 100 kennen Знать цифры / числа до 100

Spreken 2 (A2.1)

Doelen: Persoonlijke gegevens kunnen opgeven. Persoonlijke gegevens kunnen vragen. Tegenwoordige tijd kunnen gebruiken.

Spreken 1.2 (B1.2)

Doelen: Een student kan duidelijke antwoorden geven op de vragen over de tekst die hij heeft gelezen. Een student kan zijn mening geven over verschillende stellingen die te maken hebben met dieren. Een student kan vlot en helder reageren op de situaties uit het document. Een student kan de toekomende tijd (2) goed gebruiken.

Spreken 1.2 (B1.1)

Doelen: Een student kan praten en discussiëren over de ontwikkelingen in de Nederlandse taal. Een student kan zijn mening geven over de accenten in de Nederlandse taal. Een student kan de taalverschillen met andere landen vergelijken en de verschillen uitleggen.

Spreken 2 (A2.2)

Doelen: Een student kan beschrijven hoe die ergens naartoe moet komen. Een student kan verschillende voorzetsels gebruiken.

Spreken 1.2 (B2.1)

Doelen: Een student kan duidelijke antwoorden geven op de vragen over de tekst die hij heeft gelezen. Een student kan zijn mening geven over verschillende stellingen die te maken hebben met vakantie in Nederland. Een student kan vlot en helder reageren op de situaties uit het document. Een student kan betrekkelijk voornaamwoord uitstekend gebruiken.

Spreken 2 (A2.1)

Doelen: Persoonlijke gegevens kunnen opgeven. Persoonlijke gegevens kunnen vragen. Tegenwoordige tijd kunnen gebruiken.

Spreken 3 (A2.2)

Doelen: Een student kan over verschillende steden praten. Een student kan een stad beschrijven. Een student kan vertellen hoe je naar een andere stad kunt komen. Een student weet hoe hij / zij geen / niet moet gebruiken.

Enter your username and password to log into your account

Allready have an account?

Registration form

This field is required.
This field is required.
This field is required.
This field is required.
This field is required.
This field is required.

login

Enter your email and password and start exploding killer features