1. Mijn auto moet naar de garage, daarom ……………….
2. Zomaar rondhangen op de hoek van de straat is niets voor mij. Ik ……………….
3. Karina drinkt koud water, omdat ……………….
4. Vorig jaar hebben we de jaarlijkse sportdag buiten gehouden. Toen heeft het de hele dag geregend. Daarom ……………….
5. Carla en Peter waren bang dat ze niet op tijd klaar zouden zijn met het schilderen van het huis. ………………. Daardoor is het toch gelukt.
6. Ik heb een afspraak aanstaande vrijdag. ……………….
7. Ik heb in de winkel twee mooie tassen gezien: een rode en een blauwe. ………………. Dat komt omdat die rode gemaakt is van echt leer en de blauwe niet.
8. Ik ben mijn boek “Nederlands voor iedereen” kwijt. Ik heb het in de kantine laten liggen. Nu ………………. .
9. Diego kon vorige week werken, omdat ………………. .